De huishond is een jonge diersoort. Drie duizend jaar geleden bestonden ze nog niet. Alleen de wolven, hun voorouders waren er. Door zorgvuldig fokken en selecteren bestaan er nu meer dan honderd hondenrassen, grote en kleine, brede en slanke, jachthonden en schoothondjes. Het zijn alleseters geworden, net als de baas, de mens en uitspraken als, de hond in de pot, geven goed aan hoe de hond aan zijn eten kwam.
Onze eerste hond kregen wij in het verre oosten, onze Chinese amah, dat is een inwonende dienstbode, kwam er mee aanzetten. Job was meer haar hond dan de onze en toen wij na twee jaar vertrokken nam zij de hond mee, met de uitdrukkelijke verzekering dat ze hem niet zou opeten. Hondenvlees behoort tot de specialiteiten van de Chinese keuken.
Wij gingen naar een andere plaats in het verre oosten, waar een hele Nederlandse kolonie woonde. De eerste avond na onze aankomst kregen wij bezoek van iemand die vertrok, of wij zijn hond wilden overnemen. Dat hebben we gedaan en na een tijdje hebben we met elkaar afgesproken, we nemen nooit meer een hond die door iemand anders is opgevoed of juist niet opgevoed, hoewel je dat wel verwacht. Opvoeden is dieren net als kinderen dingen leren die ze uit zichzelf nooit zouden doen zoals een aangeschoten eend apporteren en niet opeten of kinderen leren met mes en vork te eten in plaats van met de handen.
Wij gingen met Kiki, de naam waar ze geacht werd naar te luisteren, naar het strand. Toen wij haar riem losmaakten ging ze er als een speer vandoor en kwam niet meer terug. Na een paar uur vonden we dat we lang genoeg gewacht hadden en gingen naar huis. Daar begon toch ons geweten op te spelen zodat we na een paar uur weer naar het strand reden. Daar zat Kiki op de plaats waar we geparkeerd hadden gestaan, rustig te wachten. Toen mijn vrouw uitstapte sprong ze de auto in en ging op de plaats van mijn vrouw zitten met een uitdrukking alsof we van haar nu maar snel naar huis moesten.
Daarna hebben we vele jaren geen hond gehad tot we in het huis gingen wonen waar we nu al twintig jaar wonen. In die tijd is er twee keer ingebroken en daarom hebben we een waakhond gezocht. Het werd een niet raszuivere Duitse herder, die we als pup uit het asiel kregen. Zij liep vrij in onze omheinde tuin rond en blafte vervaarlijk tegen mensen die ons hek naderden. Het was een slimme hond, ze leerde kunstjes en spelletjes en was een leuke kameraad. Maar een hond is net een kind, het is een handenbindertje, je kunt desnoods één nacht weg maar niet meer, dan is oppas vereist. Veertien jaar is ze bij ons geweest, toen werd ze ernstig ziek. Zullen we haar laten inslapen zei de dierenarts, bij dieren mag dat. Wij weigerden, daar hadden we later spijt van, ze heeft nog veertien dagen geleden, dat hadden we haar kunnen besparen.
Nu hebben we een Rottweiler, ook uit het asiel en gelukkig ook niet raszuiver. Echte Rottweilers hebben de reputatie agressief te zijn en mogen alleen met muilkorf op straat. Onze nieuwe hond staat ook bij het hek te blaffen, maar alleen als er andere honden naderen, die zij als concurrenten ziet. Zij houdt van mensen en van ons, het is een lieverd, zij spint als een poes als ze geaaid wordt en ligt bij ons voor de kachel. Als waakhond is zij ongeschikt. Als potentiële inbrekers zo slim zijn een stukje worst voor haar mee te brengen, dan helpt ze bij het inpakken van de buit.
Johannes Tegendraedt