Over museum gesproken

Ik was in het Rijksmuseum in Amsterdam. Zo kort na de heropening na een uit de hand gelopen restauratie verwachtte ik een grote stormloop, maar om tien uur ’s morgens was het nog erg stil. Ik werd ook niet omver gereden door fietsers die dwars door het museum mogen rijden. Belachelijk dat de overheid de Amsterdamse fietser die, omdat hij zich niets aantrekt van stoplichten en voetgangersoversteekplaatsen, een gevaar is op de weg, niet heeft kunnen dwingen honderd meter om te rijden, om het museum heen in plaats van erdoor. Druk wèrd het wel, toen ik omstreeks half één het museum verliet stond er een rij bezoekers van honderd meter, die wachtten op hun beurt te worden binnen gelaten.

Als eerste heb ik Frans Banning Cocq bezocht. Hij was en is met zijn schutters belast met de wacht gedurende de nacht. Tijdens de restauratie was hij op non-actief en hij is blij nu zijn taak weer te kunnen uitoefenen. Over zijn nieuwe baas, Pijbes, was hij minder te spreken. Ik heb sinds 1642 veel bazen gehad. Vroeger zei hij stimuleerden mijn bazen dat mensen hier kwamen om mooie dingen te zien. Sommige bezoekers zaten een uur naar een schilderij te kijken dat ze mooi vonden en sommige mensen raakten ontroerd door al het moois dat ze zagen.

Pijbes vindt het belangrijk dat de kunstwerken getoond worden in hun historisch verband, een soort bijles in geschiedenis voor mensen die bij de (vaderlandse) geschiedenislessen op school niet hebben opgelet en nu willen weten welke Willem van Oranje de vechtersbaas en wie de rokkenjager was.

Bovendien, zei Frans, stoort het geloop van de storm bezoekers. Voor een groot schilderij als het mijne kijk je eerst op afstand zodat je de voorstelling in zijn geheel kunt zien. Daarna kom je dichterbij om de details te zien en dan blijkt dat de letters op het naamkaartje zo klein zijn dat je nog dichterbij moet. Je vraagt je af waarom die letters niet wat groter zijn gemaakt.

Uiteindelijk mag je zo dicht bij het schilderij dat je het zou kunnen aanraken, wat natuurlijk verboden is. Pijbes neemt hier een behoorlijk risico, een halve gare met een binnengesmokkeld mes kan veel schade aanrichten.

Veel bezoekers huren een koptelefoon en een soort ipod met een stripverhaal als begeleiding van het museumbezoek. Zij zijn soms zo geabsorbeerd door dit verhaal dat ze vergeten te kijken. Het heeft ook iets van het Griekse tempel effect, je gaat naar Griekenland, koopt en leest een reisgids, als je bent aangekomen kun je vaststellen dat de tempels er inderdaad zo uitzien als op de foto in reisgids.

Er lopen ook veel gidsen in het museum rond die grote groepen, veelal buitenlanders, in hun eigen taal rondleiden. Daartoe blokkeren ze het zicht op een schilderij terwijl ze op irritant luide toon hun groep uitleggen wat ze behoren te zien. Een heel klein deel van de groep luistert, velen vervelen zich duidelijk. Ik stel Pijbes voor ook een zaaltje te vullen met plastic skeletten van dyno’s, waar je op mag zitten om je te laten fotograferen. Dan wordt het in de eregalerij misschien wat rustiger.

Nu over de verbouwing, die deels meer een restauratie is, een herstel van de oorspronkelijke opzet. Na tien jaar weet ik niet meer hoe het museum er tien jaar geleden uit zag en ik kan dus ook niet zeggen waar de grote verbeteringen zijn. Wat ik wel kan zeggen dat het gebouw prachtig is. De grote ruimtes, de dakconstructies, de wandschilderingen, de glasinlood ramen, alles prachtig. En de grauwgrijze achtergrond voor de vaak kleurige schilderijen werkt geweldig.

Gaat het zien en doe de groeten aan Frans Banning Cocq van

Johannes Tegendraedt

Schrijf een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *