Over taal gesproken

Ik probeer ABN, algemeen beschaafd Nederlands, te spreken en te schrijven. Daarbij ben ik mij zeer wel bewust, dat jongeren mijn taalgebruik soms oubollig vinden. Een taal verandert, er komen nieuwe woorden bij, andere raken in onbruik. Naarmate je ouder wordt heb je steeds minder zin je aan te passen.

Daarnaast is er nog de spelling. Al in het basisonderwijs, in mijn jonge jaren lager onderwijs geheten, leer je het verschil tussen poten en potten en tussen word en wordt. Sinds die tijd zijn er eindeloos veel commissies geweest die spellingveranderingen voorstelden. Ze zouden de spelling logischer en eenvoudiger maken zodat ook minkukels foutloos zouden kunnen spellen. Een onzinnig voornemen, zonder resultaat. Bij het groot dictee der Nederlandse taal maken ontwikkelde mensen 30 fouten in een half A-viertje. Volgens mij kun je twee dingen doen.

Je laat de spelling helemaal vrij en iedereen moet naar eigen inzicht maar zo spellen dat de lezer het begrijpt, of:

Je hebt afspraken, iedereen houdt zich daaraan, het is niet nodig de afspraken regelmatig te veranderen.

De eerste methode is spannend, leuk en onpraktisch, de tweede methode is nodig voor contracten, wetteksten e.d., waar misverstanden niet mogelijk moeten zijn.

In de grammatica is minder veranderd. Maar, de aanvoegende wijs is helaas geheel verdwenen, het aantal mensen dat de grammaticaal onjuiste vorm ‘hun gaan naar huis’ gebruikt neemt daarentegen volgens Van Dale toe en je kunt nog steeds minister worden zonder te weten dat na een voorzetsel altijd hen wordt gebruikt en geen hun.

De directe aanleiding voor deze kolom is een mededeling in een uit het Deens in het Nederlands vertaald populair wetenschappelijk boek. De vertaler zegt ergens dat de auteur ‘zijn data heeft gerandomiseerd’ In het Nederlands is data het meervoud van het Latijnse leenwoord datum, de auteur gebruikt het Amerikaanse ‘data’ dat gegevens betekent. Het tweede leenwoord heeft als kern random, dat in het Engels toeval betekent, de gegevens zijn vertoevalligd.

De Nederlandse taal is rijk aan leenwoorden. In de tijd van Lodewijk Napoleon sprak de familie Tegendraedt uitsluitend Frans. Het platte Hollands was voor het gepeupel. Maar omdat het gepeupel ( peuple=volk) ook aspiraties had, werden ter meerdere glorie veel Franse woorden in het Nederlands opgenomen. Nu meer dan 200 jaar later herkennen we nauwelijks de Franse oorsprong van veel woorden en niemand stoort zich eraan.

Aan het Engels ontleenden we veel minder leenwoorden, we zijn door hen nooit overheerst. De afkorting WC is wel leuk. Voluit heet het ‘water closed’ De uitvinding was een waterslot, een zwanenhals in de afvoer zodat er geen vieze luchtjes meer uit de beerput of uit het riool konden opstijgen.

Als je ergens op bezoek bent vraag je tegenwoordig eufemistisch waar je je handen kunt wassen, ook een gewoonte die uit Engeland is komen overwaaien. Je zou ook kunnen vragen waar de plee is, goed en duidelijk Nederlands.

Nu zitten we met de Amerikaanse hegemonie. We worden overspoeld met tot woord verheven afkortingen. Iedereen weet wat aids is, bijna niemand weet dat het ‘acquired immune deficiency syndrome’ betekent. Geef mij maar namen zoals roodvonk, geelzucht of druiper, daar kun je je wat bij voorstellen. Aids zou je afweeruitval kunnen noemen.

Wij Nederlanders vinden dat wij goed Engels kennen. Merkwaardig dan dat de boekwinkel voor een groot deel gevuld is met vertalingen van Amerikaanse boeken. Als je een taal goed beheerst, dan lees je toch geen Nederlandse vertaling. Sommige jongeren, die inderdaad geen Engels boek kunnen lezen, schrijven desondanks liederen en gedichten in het Engels in plaats van in hun moedertaal. Ze denken dat ze dan sneller op het toneel in Las Vegas staan.

Vaak zijn het mooie meisjes en lieve jongens zodat blijkbaar niemand tegen ze zegt: schrijf toch Nederlands.

Johannes Tegendraedt

Schrijf een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *