We zien op de tv een toenemende belangstelling voor de tweede wereldoorlog, programma’s zoals 75 jaar na D-day, de inval van de geallieerden in Normandië in het door Duitsland bezette Frankrijk. De inval werd uiteindelijk wel een succes, maar eiste aan geallieerde kant meer dan 200000 doden. Ik sprak daarover met Oom Karel.
Ik heb, zei oom Karel, het allemaal meegemaakt, zij het als kind. De oorlog viel samen met mijn Lagere Schooltijd, toen van zes tot twaalf jaar. Ik heb de oorlog nooit als een onaangename tijd gevoeld, sterker nog na 1943 werd de school gesloten omdat de onderwijzers naar Duitsland moesten om daar te werken en omdat er geen kolen meer waren om de kachels te stoken. Heerlijk geen school!
Mijn vader, die zoals je weet uit een eenvoudig milieu stamde, zijn vader was kleine middenstander, vond het een verlies van kostbare tijd. Ik moest arts worden, een beroep dat toen nog samen met de notaris en de dominee veel aanzien genoot. Ik ben uiteindelijk ook arts geworden, in die tijd was het nog gewoon dat je vader besliste wat goed voor je was.
Hij organiseerde voor mij privé lessen bij de hoofdonderwijzer van de school waarop ik ging toen die nog open was. Zo toog ik dan tweemaal in de week op mijn fietsje, dat zo klein was dat het niet in beslag genomen was door de Duitsers naar het oudere onderwijzers echtpaar. Aan het stuur hing een tasje aardappelen, die dienden als betaling, geld was niets waard je kon er nergens wat te eten voor kopen. Na de oorlog was ik de enige van mijn klas die doorging naar de volgende klas. Ik kwam terecht bij kinderen die een jaar ouder waren dan ik en ik was niet welkom, ik was een onderkruiper.
In de honger winter van 1944/45, Nederland beneden de grote rivieren was toen al bevrijd, stierven veel mensen, veel oudere stadsbewoners van de honger. Wij hebben geen honger gekend, mijn vader had een volkstuin, die ons de oorlog doorhielp. Er moest wel wacht gelopen worden door de tuiniers, anders werd de tuin leeg gestolen.
Kinderen zoals ik leerden dat je weliswaar niet mag stelen, maar stelen van de Duitse legervoorraden mocht wel. Ook het omzagen van bomen in het park of langs de straat was niet immoreel als je in de kou zat. Mijn buurjongen en ik deden dat ook met de grote zaag van mijn vader en werden toen gearresteerd door een echte Nederlandse politieagent. We moesten voor straf opdrukken in het bureau en de zaag werd in beslag genomen. Hoe hij zo gauw op de hoogte was heb ik nooit goed begrepen, maar al snel verscheen mijn vader ten tonele, die de agenten vroeg of ze in dienst waren bij de Sicherheitsdienst, de methoden hadden ze al overgenomen. Niet lang daarna gingen wij met mijn vader en de kostbare zaag naar huis.
Wij mochten ook voor het huis van Blonde Fien, die wat bijverdiende door Duitse soldaten ter wille te zijn, moffenhoer roepen. Ik geloof niet dat ik toen al wist wat een hoer was, en niemand voelde zich geroepen mij dat uit te leggen.
In mei 1945 kwam dan ook voor Noord-Nederland de bevrijding. Het begon met het droppen van voedsel pakketten uit vliegtuigen om de ergste honger te stillen. Drie dagen later kwamen de Canadezen. Het eerste wat een Canadese hoofdofficier vroeg was of de pakketten de ergste honger hadden gestild. Het antwoord was dat de pakketten door de overheid waren ingezameld en dat ze nog nadachten over een eerlijke verdeling.
De Canadezen reden de stad binnen. Kinderen mochten meerijden op de tanks. Ik kwam niet aan de beurt, vooral oudere meisjes mochten mee. Veel van die oudere meisjes eindigden met een Canadese spruit. Wie geluk had reisde naar Canada om daar met de potentiële vader te trouwen, Niet alle aanstaande moeders vonden hun man, het ongehuwde moederschap was toen nog een schande.
Mijn vader, eindigde oom Karel, was in het verzet, veel van zijn vrienden zijn tijdens de oorlog door de nazies doodgeschoten als saboteur. Mijn vader had grote verwachtingen over de ideale maatschappij die na de oorlog zou ontstaan. Hij kreeg een lintje maar hij was vreselijk teleurgesteld dat dezelfde mensen van voor de oorlog belangrijke functies kregen, hoewel ze volgens mijn vader in de oorlog hadden getoond weinig moed, karakter en ruggengraat te hebben.
Johannes Tegendraedt