Ik lees een boek getiteld The Age of Genius van A.C. Grayling met als subtitel: The Seventeenth Century & the Birth of the Modern Mind.
Wie denkt dat een boek over de moderne gedachten wereld vol zal staan met ingewikkelde berekeningen vergist zich, de enige getallen in het boek zijn jaartallen en pagina nummers. Grayling is filosoof, dat is een vriend van de wijsheid, de wijsbegeerte. Hij beschrijft hoe volgens hem de overgang van ‘geloven’ naar ‘meten is weten’ is gegaan en waarom het begin daarvan in de zeventiende eeuw ligt. Een tijd die gekenmerkt werd door niet aflatende oorlogen, zoals de dertigjarige oorlog, en voor ons de tachtigjarige oorlog en de drie Engelse oorlogen. Ons is de republiek van de zeven verenigde Nederlanden, de eerste Bondsrepubliek ter wereld ooit. De republiek was een geduchte tegenstander voor Engeland in de strijd om de hegemonie ter zee. Het is verhelderend onze geschiedenis uit die tijd te lezen, geschreven door een Engelsman.
Tot de zeventiende eeuw duurde de tijd van Aristoteles en het geloof. Wie iets wilde weten raadpleegde de bijbel en soortgelijke boeken.. De interpretatie van de heilige boeken was het voorrecht van de clerus. Zij spraken en spreken Gods woord en omdat God zich nooit vergist zijn veranderingen en vernieuwingen moeilijk, de kerk zit daarom altijd in de conservatieve hoek. Naast de clerus werden ook zieners, orakels en andere bezielden geraadpleegd.
De filosofie van Aristoteles (Arie Stoteles volgens Wim Kan) was maatgevend, De wereld bestaat uit combinaties van de vier elementen aarde, lucht, water en vuur. De ruimte is gevuld met een vijfde element, de aether.
De overgang naar een wereld die niet wordt bedacht maar gemeten wordt in het boek besproken aan de hand van twee voorbeelden, Copernicus, die op grond van metingen stelde dat de zon niet om de aarde draaide, maar de aarde om de zon en William Harvey, die door meting van de druk en de hoeveelheid van het bloed van mens en dier berekende dat het bloed in het lichaam circuleerde met het hart als pomp. Coppernicus ontsnapte maar net aan de brandstapel waarmee de kerk gewoon was tegenspraak, dat is heiligschennis, te bestraffen, omdat hij twee jaar na de publicatie van zijn boek stierf. Ook Gallilei, die de berekeningen van Coppernicus oppakte in een discussie waarin de positie van de kerk verdedigd werd door Simplissimus, wat de Paus woedend maakte, is een groot deel van zijn leven bezig geweest aan de inquisitie te ontsnappen. Beide boeken belandden op de censuurindex van boeken die gelovigen niet mogen lezen, Het heeft 200 jaar geduurd tot de kerk schoorvoetend toegaf dat Coppernicus misschien gelijk had.
Grayling legt de verandering in de manier van het bedrijven van wetenschap in de zeventiende eeuw, de eeuw van Newton, Huygens en Boyle. Ik vind het meer een continu proces. Voor mij is veel belangrijker dat het veranderen van de inzichten beperkt is gebleven tot een minderheid.
Bijbelfanaten geloven nu nog dat de aarde 6000 jaar geleden is geschapen door God, zij hebben geen kennis van, of belangstelling voor de wetenschap. Jonge moslim mannen blazen zichzelf op om niet moslims te doden en zo een enkele reis naar de moslimhemel met de 70 maagden per man te verdienen. De gebedsgenezers, handopleggers, kristallenbol kijkers, de dominee, de pastoor, de Iman en Boeddha, de mythe doet nog steeds goede zaken.
Grayling ziet dat ook wel. Zijn antwoord is educatie. Maar wetenschappelijk onderwijs is zelden verplicht en een foto van de aarde uit de ruimte, die laat zien dat er rondom de aarde nergens een hemel of een hel is te bekennen is ook niet populair in gelovige kringen. Mensen blijven naar de boven kijken als ze steun zoeken bij God, ze willen geen kennis nemen van het feit dat ze afhankelijk van de plaats op aarde waar ze zijn, het uur van de dag en dag in het jaar een andere kant opkijken. God en de hemel zijn overal is het antwoord, maar waar te nemen zijn ze nergens.
Johannes Tegendraedt