Op de TV zag ik beelden van Giethoorn, overstroomd door meest Aziatische toeristen. Luid lachend vallen zij van de gehuurde fiets en met de gehuurde kleine motorboot, waarmee zij door de grachten varen, moeten zij ontdekken dat het roer naar links moet als je rechtsaf wil. Volgens de verhuurder van de bootjes met of zonder stuurman, die ’s zomers 35 mensen in dienst heeft, vinden de inwoners van Giethoorn de toeristen niet lastig. Die inwoners vinden toch het geklos van de gasten over de houten bruggetjes om zeven uur ’s morgens op weg naar de bus, niet aangenaam en de restauranthouders klagen dat iedereen eet bij de Chinees en de Thai, en hun deur voorbij gaat.
Voor de Amsterdammers is de aanstormende toeristenstroom een zegen en een ramp. Een ramp voor hen die zich ergeren aan de stroom rondvaartboten in de grachten en aan de drukte in hun favoriete restaurant en een zegen voor hen die hun huis verhuren aan toeristen en van de opbrengst zich zelf een aardige vakantie kunnen gunnen.
Toerisme is van alle tijden, maar het verandert wel van aard met de tijd. Het oudste mij bekende voorbeeld is Antiek Toerisme, een boek in 1911 geschreven door Louis Couperus, die op mijn middelbare school tot de verplicht te lezen schrijvers behoorde. Het beschrijft de reis, die kort na Christus geboorte Publius Lucius, een heel rijke Romein, onderneemt. Hij reist met een heel gezelschap, allemaal op zijn kosten, naar Egypte. Ze bezoeken eerst de rosse wijk van Alexandrië en varen daarna de Nijl op naar Somalië en Ethiopië.
In Nederland gaan we eigenlijk pas sinds 1950 met vakantie, voor die tijd ging je een paar dagen logeren bij familie en daar ging je op de fiets naar toe. Maar met het toenemend aantal betaalde vakantie dagen gingen we met vakantie, eerst naar de camping bij het strand en op de Veluwe en daarna, ook door het toenemende autobezit naar het buitenland. Eerst naar België, Frankrijk en Duitsland, maar later werden ook Italië, Joegoslavië en Spanje populair.
Hoewel het meereizende huis nog steeds in trek is, in het bijzonder bij mensen met jonge kinderen, is er toch een grote verandering gekomen toen de luchtvaartmaatschappijen heel goedkope vluchten gingen aanbieden. Voor een habbekrats vlieg je naar Indonesië, Californië of naar de Turkse Rivièra. En zo wordt er op Bali onverwacht toch weer Nederlands gesproken.
Naar Parijs gaan we niet meer, mede door de aanstorm uit Aziatische landen staat er een rij van een uur voor een bezoek aan de Notre Dame. Bovendien moet je om thuis nog enige indruk te maken met je foto’s, naar het afbrekende ijs op de Zuidpool, naar de olifanten in Afrika of naar de koralen van het ‘Great Barrier Reef’ in Australië.
De reputatie van Nederlanders is in het buitenland niet onverdeeld gunstig. NL betekent bij Italianen niet Nederland, maar ‘No Lires’. De Engelsen zeggen als ze op zoek zijn naar een goedkoop restaurant ‘keep in touch with the Dutch’. Als de Duitsers het over ‘Holländer’ hebben bedoelen ze tomaten die hun gewicht voornamelijk ontlenen aan water.
Ook het in elkaar rammen van obers, als ze protesteren tegen het nuttigen van supermarkt drank op hun terras en het, met een dronken kop vernielen van een antieke vijver in Rome, halen helaas het internationale nieuws. Zelfs bij, met hun voetbalclub mee reizende supporters, lijkt de vreugde nog al eens uit de fles te komen.
Anders ligt dat bij de lieve mensen, die een week Londen bespreken om het huwelijk van het jaar mee te maken. Mee maken, dat is achter de dranghekken het paar voorbij zien rijden. Een theater van jewelste en een uiterst kostbare vertoning. De enige troost is, dat het, in het uiterst conservatieve Engelse koningshuis, mogelijk blijkt, dat een potentiële troonopvolger trouwt met een meisje dat niet alleen niet bij ‘Ons Soort Mensen’ hoort, maar zelfs een kleurtje heeft.
Johannes Tegendraedt