Mevrouw Tegendraedt en ik moesten voor zaken naar Zwitserland en hebben daar een bezoek aan Italië, Toscane, aan vast geknoopt. Niet naar de toeristen pakhuizen zoals Florence, Siena en Pisa, maar naar de wat minder in de belangstelling staande plaatsen. We begonnen in Padua. Het was zondag, er werd in de kathedraal een mis opgedragen hetgeen een bezoek aan de kerk niet in de weg stond. Althans voor mij, mevrouw Tegendraedt mocht er niet in. Een middelbare man beduidde haar dat een jurk tot op de knie moest vallen en dat de hare dus tien cm te kort was. Mevrouw Tegendraedt vond het vermakelijk en ook wel vleiend dat op haar gevorderde leeftijd haar knieën de mannen in de kerk nog zouden kunnen afleiden van de religieuze beleving.
Ervaren kerkbezichtigers als wij, zijn trouwens niet te remmen en zo betraden wij de kerk via de kloostergang en een zijdeur. Gewend aan lege kerken waar de mis wordt opgedragen voor een paar oudere gelovigen in een kleine zijkapel, viel onze mond open van verbazing bij het zien van de geheel gevulde kerk. Ik schat dat er zich minstens duizend gelovigen hadden verzameld, die actief deelnamen aan de mis en de voorbede mee mompelden. Bij de uitreiking van de hostie vormden zich vijf lange rijen van gelovigen die geduldig wachtten tot ze aan de beurt waren om hun deel van het lichaam van Christus te ontvangen.
Weer buiten de kerk valt ons oog op een meer dan levensgrote foto van een schilderij waarop een man in monnikspij te zien is, die een jongetje van een jaar of twee op de arm heeft. ‘Laat de kinderen tot mij komen’, staat erop. Het is de aankondiging van een kerkelijke bijeenkomst. Wij vinden de afbeelding in het licht van recente onthullingen over dat wat het jongetje zou kunnen overkomen, ongepast, maar de gelovigen delen onze mening kennelijk niet.
Later in Parma worden we geconfronteerd met onze veiligheid. Tegenover ons chique hotel is een verzamelplaats voor rondhangende Afrikaanse asielzoekers. Ze doen geen kwaad zegt de hotel manager. Maar wij voelen ons niet prettig als we er voorbij moeten en worden aan- en nagestaard. Wij hebben het gevoel dat er gekeken wordt waar onze portemonnee zich zou kunnen bevinden.
Veiligheid is een betrekkelijk begrip. Italië bestaat pas sinds 1861,voor die tijd probeerden de stadstaten in steeds wisselende combinaties en onder gezag van steeds wisselende families elkaar leeg te roven. Ze maakten daarbij gebruik van huurlingen legers, die als ze toevallig zonder werk waren, op eigen gezag op rooftocht gingen. De huizen van rijke handelsfamilies moesten dus meer op een fort lijken. In Toscane werden dat bijna raamloze torens van vijftig meter hoog, waar de handelswaar en de familiebezittingen buiten bereik van dieven werden opgeslagen en waarin de familie zich bij gevaar terugtrok omdat de verdediging eenvoudig was.
In San Gimigniano staan nog vijftien van zulke torens, in een stadje dat zijn laat middeleeuws karakter goed heeft bewaard. Het is nu nog geheel autovrij, maar om onze bagage naar het hotel te brengen mogen we een half uur met auto naar het centrale plein waar ons hotel is. Mevrouw Tegendraedt en ik rijden een limousine met Amerikaanse afmetingen, hetgeen er toe leidt dat we in de smalle straatjes, berekend op ezelkarren, aan weerszijden van de achteruitkijkspiegels soms maar vijf cm over hebben.
Als we dan na drie weken en vier duizend kilometer weer thuis komen liggen daar drie bekeuringen voor overschrijding van de maximumsnelheid op ons te wachten. Wij Tegendraedten zijn gezagsgetrouw en niet buitengewoon dom en doen ons best ons aan de maximum toegestane snelheid te houden. Ik heb uitgerekend dat ik in die drie weken bijna duizend borden heb gezien die deels om volstrekt onduidelijke redenen de snelheid beperken beneden de standaard beperking.
Het lijkt erop dat het doel van de snelheidsbeperking niet zozeer de veiligheid van het autoverkeer is, maar de bijdrage aan de staatskas. De politie heeft in veel Europese landen voor de inkomsten uit bekeuringen een taakstellend budget.
Johannes Tegendraedt