Over Andalusië gesproken

Vroeger gingen mevrouw Tegendraedt en ik in de tweede helft van februari altijd naar Frankrijk naar de wintersport. Met de toenemende welvaart is het echter te druk en te gevaarlijk geworden op de pistes. Wij gaan dus nu naar een land waar het weer in die periode aangenamer is dan in Nederland.

De eerste jaren reisden we per vliegtuig. Maar omdat de luchtvaartmaatschappijen meer op kwantiteit dan op kwaliteit inzetten en steeds meer stoelen in een vliegtuig proppen en steeds minder service bieden, gaan we tegenwoordig met de auto. Behalve in Nederland zijn er in deze tijd van het jaar nergens files. In Spanje heb ik eindelijk de automaat die de snelheid constant houdt in gebruik genomen, omdat ik die alleen wil gebruiken als ik min of meer alleen op de weg ben.

Ik rijd net als mijn vader een Amerikaanse auto, 10 cm langer dan de grootse Europese auto en bijzonder comfortabel. Zelfs mevrouw Tegendraedt, die met weemoed terugdenkt aan de tijd dat we een privé chauffeur hadden, wil hem wel eens sturen.

Onderweg naar Spanje, we hebben vier dagen uitgetrokken voor de bijna drie duizend km naar Sevilla, slapen en eten we in hotels die zich speciaal richten op automobilisten. Gratis parkeerplaatsen, een buffet, niet voor fijnproevers, maar er is altijd wel iets bij dat je lekker vindt, goede bedden en warm water, dat alles voor heel weinig geld.

Als we in Andalusië zijn aangekomen willen we echter een hotel in de binnenstad omdat een stapje voor het avondeten dan wat gezelliger is en de bezienswaardigheden bij de hand zijn. Het blijkt dat Spaanse hotels in de binnenstad geen eigen parkeergarage hebben voor de gasten, maar een stukje huren in een publieke garage, het slechtste en goedkoopste stukje kennelijk. Soms moet je zelfs je autosleutel inleveren bij de kruier, zodat hij je auto kan verplaatsen als iemand anders eruit moet.

Wij meenden in februari Sevilla voor ons alleen te hebben. Dat blijkt een grote vergissing. Als we ’s morgens om half elf een kaartje willen kopen om de kathedraal van binnen te mogen zien, bedraagt de wachttijd twintig minuten. Als we weer naar buiten komen is de rij aangegroeid tot een uur wachttijd, de rij voor het Alcázar is ongeveer even lang zodat we besluiten de bezichtiging maar over te slaan.

We eten geweldig, het ontbijt en twee lichte maaltijden per dag, geen boterhammen met kaas voor de lunch. Spanjaarden hebben iets van Chinezen. Ook zij vinden het vanzelfsprekend dat je gerechten met elkaar deelt. We bestellen tapas of raciones van vier of vijf gerechten en eten die samen op. Schaaldieren, inktvissen, paddenstoelen, artisjokken en wijn die smaakt naar de zon. Een fles voor de prijs die je in Nederland betaalt voor ieder een karig glaasje.

We zijn ook langs de kust gereden, Marbella, Torremolinos. Veel niet Spanjaarden, veel Noord-Europeanen, ’s winters gepensioneerden, ’s zomers zonzoekers. Merkwaardig genoeg tonen de Spanjaarden nauwelijks weerstand tegen dat wat de Zwitsers Überfremdung noemden. Guiris heten de vreemdelingen in Spanje, ze hebben nauwelijks contact met de Spaanse bevolking maar ze zijn wel welkom.

Tot slot gaan we naar Malaga, de stad van het gelijknamige drankje. Wij vragen waar de dependance van het Centre Pompidou zich bevindt, die hier recent geopend is. Bij het hotelpersoneel oogst onze vraag gelach. Het blijkt dat Pompidou hier al een jaar bezig is open te gaan, maar iedere keer komt er weer uitstel. Het gebouw is klaar, maar het is nog steeds leeg. We besluiten de glazen toren toch maar te gaan zoeken. Hij blijkt te liggen aan de paseo del faro, een van de leukste flaneerplekken van Malaga.

En Malaga heeft ook een prachtige kathedraal. Bovendien staat er geen rij voor de ingang.

Johannes Tegendraedt

Schrijf een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *