Mijn ouders vonden dat een goede opvoeding van hun kinderen ook pianoles moest bevatten. Mijn broers, mijn zus en ik hebben pianoles gehad. In de salon stond een vleugel, een erfstuk van de familie van mijn moeder. Mijn vader noch mijn moeder speelden piano.
Ik ging op pianoles bij meneer Van Dam, een nog jonge vrolijke man, die ieder instrument bespeelde, dat hij in handen kreeg en die bekende melodieën in tien minuten voor mij opschreef met prachtige akkoorden.
Het moet hem al snel duidelijk geworden zijn dat ik muzikaal niet begaafd was en gaandeweg werd de nadruk van de les verlegd van pianospelen naar muziektheorie, akkoordenleer e.d. waar een kind als ik, heel leergierig, beter mee uit de weg kon. Ik ben de man nu nog zeer dankbaar, enerzijds omdat hij mij de muziek niet heeft tegen gemaakt door van mij dingen te verlangen die ik niet kon en anderzijds omdat mijn kennis van de muziektheorie later zeer te pas zou komen.
Die tijd begint met mijn huwelijk met mevrouw Tegendraedt, die toen ik haar leerde kennen, cello en piano speelde. Als huwelijkscadeau kreeg ik van Pa de vleugel mee, die intussen meer waard is dan hij nieuw ooit gekost heeft. En zo zat ik dan opnieuw achter die vleugel nu onder leiding van mevrouw Tegendraedt, die echter al snel tot de conclusie kwam dat meneer Van Dam het goed gezien had. Als muzikant zei ze moet je een goed relatief gehoor hebben. Je moet als ik twee tonen uit een toonladder aansla kunnen horen hoever ze uit elkaar liggen. Jij hoort niet eens of de tweede toon hoger of lager is dan de eerste.
Mevrouw Tegendraedt heeft een absoluut gehoor, zij kan niet alleen de intervallen maar ook de absolute hoogte van tonen herkennen en iedere toon zonder hulp van een stemvork of een piano zingen. In vakkringen is het nut van het absolute gehoor voor een muzikant omstreden. De tegenstanders (dat zijn natuurlijk degenen die het absolute gehoor niet hebben) leggen er de nadruk op dat je helemaal gek wordt als je bijvoorbeeld moet spelen op een piano die te laag is gestemd. Degenen die het absolute gehoor wel hebben, het is heel zeldzaam, ca één op tienduizend mensen, zijn er blij mee al geven ze toe dat je er bij het musiceren weinig aan hebt.
Ook zonder muzikaal gehoor kun je genieten van muziek. Mijn opvoeding begon al tijdens mijn huwelijksreis. We hadden op één na alle Cd’s vergeten. Dus heb ik in de auto het vioolconcert van Tsjaikovski en van Bruch op reis dagelijks gehoord en zie daar, aan het einde van de reis kon ik beide concerten herkennen, helaas niet nazingen.
Nu, dertig jaar later kan ik horen of een dirigent zijn orkest in de hand heeft of dat er chaos heerst. Ik hoor het als de strijkers vals spelen of als het tempo veel te laag ligt en dank zij meneer Van Dam weet ik het verschil tussen een stuk dat in majeur staat of in mineur, en ik hoor dat verschil ook.
Ik weet ook dat tonen golven zijn in de lucht, dat de frequentie de toonhoogte bepaalt en de amplitude de geluidssterkte en dat we na een octaaf een boventoon bereiken met de dubbele frequentie. En dat, sinds we de gelijkzwevende stemming gebruiken, de twaalf halve toon afstanden in het octaaf ieder een factor 1.06 ( de twaalfde machtswortel uit 2) van elkaar verschillen.
En dat wat anderen zeggen te horen vertrouw ik lang niet altijd meer. Dat een melodie gespeeld in de toonaard As anders zou klinken dan dezelfde melodie in Gis is natuurkundige onzin en dat iedere toonaard een eigen karakter zou hebben is even grote onzin. Wat te denken van het feit dat we onze instrumenten nu stemmen op A eengestreept 440 golven per seconde. Bach, die een groot voorstander was van de gelijkzwevende stemming, denk aan het ‘wohltemperierte Klavier’ speelde op orgels die gestemd waren met A 480 H bijna een hele toon hoger, iets dat hij speelde in A, klinkt nu als G.
Mensen zonder absoluut gehoor valt het niet op en het absolute gehoor is ook niet echt absoluut, als we de stem A een halve toon zouden verhogen van 440 tot 466 Hertz, past het absolute gehoor zich heel snel aan, aan de nieuwe basis.
Johannes Tegendraedt