Mijn goede vader Theodoor Tegendraedt is reeds lang tot de vaderen vergaderd. Zijn vrouw, mijn moeder, was veel jonger dan hij en is na zijn verscheiden hertrouwd met een man van mijn leeftijd. Piet moet ik hem noemen, hij is niet OSM (ons soort mensen). Ik kan niets met hem en ik bezoek mijn moeder nog maar zelden. Hij heeft zijn baan opgezegd en viert het leven samen met en op kosten van mijn moeder. De kans dat er na het overlijden van mijn moeder nog iets over is van mijn erfdeel is gering.
Mijn vader had van het familiekapitaal ook niet veel mee gekregen, maar hij ging zorgvuldig om met geld zodat er bij zijn overlijden toch een aardig kapitaaltje bij elkaar gespaard was. Hoewel hij Piet wat gênant gevonden zou hebben, zou hij mijn moeder het uitbundige vrolijke leven gegund hebben, hij hield veel van haar.
Mijn vader was alle uitbundigheid vreemd. Een glimlach, dat was het wel. Niet dat hij niet avontuurlijk zou zijn. Met hem is het gezin de hele wereld rond gereisd. Soms hadden we zes man huispersoneel en soms moesten we zelf onze schoenen poetsen.
Mijn vader was ook zorgzaam en bezorgd. Toen hij vijftig werd schreef hij een brief aan oom Alexander, die psychiater was. Soms, schreef hij, als ik in de garage kom, weet ik niet meer wat ik er wilde doen. Is dat het begin van geestelijke aftakeling? Oom stelde hem gerust, veel mensen hebben dat. Het heeft niets met het begin van een aftakeling te maken. Mijn vader is inderdaad tot aan zijn dood helder van geest gebleven en, voorzichtig. Toen hij zestig werd heeft hij het skiën eraan gegeven, hij vond het risico van botbreuken voor ouderen te groot. Toen hij vijfenzestig werd is hij gestopt met bergwandelen omdat zijn evenwichtsgevoel minder werd en toen hij zeventig werd is hij om dezelfde reden gestopt met fietsen. Toen hij tachtig werd liep hij weleens met een stok, maar meestal verkoos hij de arm van mijn moeder. Tot aan zijn dood bleef hij autorijden, hij heeft nooit enig ongeval veroorzaakt.
Na zijn pensionering waren zijn papieren altijd zoek omdat hij ze niet opruimde. Zijn hele werkzame leven was hij verwend door secretaresses, die niet alleen de zakelijke correspondentie, maar ook de privé zaken regelden. Het idee dat hij ook zelf met het elektriciteitsbedrijf zou kunnen bellen als de rekening niet klopte, kwam niet bij hem op. Mijn moeder zei dat ze geen aanleg had voor secretaresse en dat ze ook met pensioen was zodat mijn vader behalve het regelen van zijn eigen zaken ook nog iets moest bijdragen in de keuken. Zo konden wij kinderen als we op bezoek kwamen tot onze stomme verbazing mijn vader in de weer zien met de afwasmachine en het aardappelschilmesje.
Een punt van discussie was altijd het korte termijn geheugen dat bij ouderen slechter zou worden. Mijn vader kon tot het eind van zijn leven de pincode van de nieuwe kredietkaart prima onthouden, maar de autosleutels waren altijd zoek. Dat komt zei mijn vader omdat ik op het moment dat ik ze wegleg met mijn gedachten elders ben. Ouderen zijn minder geconcentreerd, ze lopen te dromen en doen de dagelijkse dingen met het ruggenmerg. Als dingen vaste plaatsen hebben hindert dat niet, maar als je met de handen vol, de sleutels even op een ongebruikelijke plek neerlegt, wacht je een lange zoektocht. Mijn vader had het met moeder goed afgesproken. Als de sleutels weer eens zoek waren mocht er wel gelachen worden, maar verwijten waren niet op hun plaats en hulp bij het zoeken werd op prijs gesteld.
Ik denk nog vaak aan mijn vader; soms hoop ik, de gedachten volgend van Simon Vestdijk, onze beroemde arts/schrijver uit de vorige eeuw, op ‘Bericht Uit Het Hiernamaals’.
Johannes Tegendraedt