Mevrouw Tegendraedt krijgt als de r uit de maand is altijd de kriebels, we moeten op reis. Dit jaar gingen we allereerst op bezoek bij vrienden, die een oud boerderijtje hebben gekocht in de Midi op de Franse hoogvlakte. Zij is kunstschilderes en kan zich daar in de stilte eindelijk eens echt concentreren op haar kunst, hij is emeritus hoogleraar in een technisch vak en kan behalve zijn hoofd ook zijn handen gebruiken, waarmee hij het boerderijtje met respect voor het verleden prachtig heeft gerestaureerd. Bij de aankoop van het droomboerderijtje hebben ze zich misschien niet helemaal gerealiseerd, dat het op de Franse hoogvlakte altijd regent; bovendien is het er ’s winters vaak ijskoud en ’s zomers bloedheet.
Wij hebben de gelegenheid benut om wat in de omgeving rond te kijken. Een van de dingen die ons opviel was het verval. Franse provinciesteden beginnen eruit te zien zoals Oost Berlijn voor de hereniging met West Duitsland. Gebouwen zijn toe aan een kwastje werf, winkels zijn gesloten, de sloten verroest. Toch kost het toeristenmenu dat niets gemeen heeft met (Franse) kookkunst €25 pp, met de fles landwijn van € 21 erbij wordt het voor ons €71. Het personeel bedient terughoudend en verzet geen stap die niet strikt noodzakelijk is.
Later in Spanje eten we een eenvoudige maar lekkere maaltijd in vier gangen en drinken een fles krachtige wijn voor een totaalprijs van € 20 voor ons beiden. We worden voorkomend bediend door personeel dat er duidelijk op uit is om het ons naar de zin te maken.
Frankrijk komt maar niet uit het slop. In verhouding met Nederland en Spanje verdient Frans personeel te veel en daarom zijn de prijzen hoog en omdat de prijzen hoog zijn moeten ze veel verdienen. De tering naar de nering zetten is een boodschap die niet scoort, helemaal niet bij politici die gekozen willen worden.
De buitenwijken hebben we uit angst gemeden, sommige worden bevolkt door gefrustreerde werkloze Noord-Afrikanen. Een onbedoeld ontactisch woord kan nare gevolgen hebben.
En toch. We aten een “plateau de fruits de mer”, nergens zo lekker als in zuid Frankrijk, je moet wel je ‘portemonnai’ open trekken.
Daarna rijden we naar de Spaanse kant van de Pyreneeën. Het staat daar vol met prachtige Romaanse kerken. De Joan de Abadesses, net buiten Ripoll is een lichtend voorbeeld. Je ontkomt er niet aan, dat het diepe religieuze gevoel, van de mensen die hier 1000 jaar geleden de hulp van God inriepen voor hun moeizame leven, in je kruipt.
Waarom juist daar al die mooie kerken? Ik denk dat de brandstichters en plunderaars in de laatste vijf honderd jaar de klim naar zeg 1000 meter niet lonend vonden. Er viel beneden genoeg te plunderen. Het is het systeem van de beveiliging van je huis, maak het de dieven zo moeilijk dat ze naar de buurman gaan.
Het toeristen bezoek in deze streek is begrensd. De kerken zijn vaak gesloten. Sommige hebben er iets op gevonden. Uit de voordeur is een luikje gezaagd en voorzien van glas en tralie. Daardoor kun je in de kerk kijken maar je ziet natuurlijk niets. Als je dan terzijde een euro in een gleuf doet, gaat gedurende één minuut het licht in de kerk aan.
Wat verderop ligt Vic een stad waar we nog nooit van hadden gehoord, maar die behoorlijk groot blijkt te zijn. Het episcopaal museum is een voltreffer; prachtige meest Bijbelse voorstellingen van zo’n zes honderd jaar geleden. Een houten Christus aan het kruis, als je er naar kijkt voel je de pijn in je handen en voeten.
Daarna terug naar Frankrijk door de tunnel onder de Pyreneeën. Meteen zitten we weer tussen de Nederlanders. Om een of andere reden willen veel Nederlanders die een racefiets bezitten ’s zomers de ‘Col du Tourmalet’ beklimmen. Wij rijden met de auto naar om boven vast stellen dat daar een kermisachtige drukte heerst, je kunt zo aanschuiven in de rij voor ‘friet van Piet’.
Johannes Tegendraedt