In mijn jonge jaren waren er voortdurend bruiloften te vieren. De jongere broers en zusters van mijn ouders trouwden en de ooms en tantes van mijn ouders waren vijfentwintig of meer jaren getrouwd. Er werd een zaal en muzikanten gehuurd en het bruidspaar werd toegezongen door de honderd tot twee honderd genodigden, er werd gegeten, eerst bruidsuikers en daarna hartige happen en er werd gedronken eerst koffie en daarna meer geestrijke dranken.
Nadat het bruidspaar was toegesproken kwamen wij kinderen aan de beurt om onze stukjes te doen. Ik vertelde grappen over stotteraars.
In een treincoupé zegt een man tegen zijn overbuurman:
Me me meneer, hu hu hoe lu lu laat is het?
Geen antwoord.
Nog een keer
Mun mun meneer, hu hu hoe lul lul laat is het?
Geen antwoord
De irritatie bij de medereizigers stijgt, één van hen zegt:
Het is half twee, over vijf minuten zijn we in Baarn.
De stotteraar stapt in Baarn uit. Als ze weer vertrekken zegt een medereiziger:
Waarom was u zo onaardig tegen die stotteraar, waarom wilde u niet zeggen hoe laat het was?
Pa pa pak op me fli fli fli flikker kr krijgen zeker!
Ook vertelde ik Jodenmoppen.
Sam kan niet slapen, woelt in bed.
Wat is er vraagt zijn vrouw Sara.
Ik heb van Moos duizend gulden geleend, ik moet morgen terug betalen, maar ik heb geen geld.
Mozes woont tegenover hen. Saar opent het raam en roept Mozes, Mozes.
Het raam aan de overkant gaat open: Ja Saar, wat is er?
Sam moet jou morgen duizend gulden betalen.
Ja Saar.
Nou, die heeft hij niet. Zonder een reactie af te wachten sluit Saar het raam.
Zie zo, zegt ze tegen Sam, nu kan Moos niet slapen.
Mijn neef Tegendraedt, die iets ouder is dan ik, gaf een voordracht als professor Punt over ‘schijn en wezen’ Ik herinner me alleen zijn laatste zin: Dus schijnt mij schijn slechts schijn te zijn maar moet wezen, wezen wezen.
Later speelden we weer samen bij het studententoneel. Hij was intussen praeses van het studententoneel en in die functie ben ik hem na drie jaar opgevolgd. Het studententoneel speelde slechts één voorstelling per jaar op de dies natalis van de vereniging. Daartoe werd de stadsschouwburg afgehuurd die ieder jaar tot de laatste plaats was gevuld met leden en oud leden. De leden kwamen voor het bal na de voorstelling en de oud leden kwamen voor het weerzien met elkaar. Welk stuk er gespeeld werd deed er niet toe. De toneelvereniging benutte deze situatie door niet stukken na te spelen die door het beroepstoneel waren gespeeld, zoals de rederijkerskamers deden, maar door goede stukken te spelen die het beroepstoneel had laten liggen omdat er geen volle zalen waren te verwachten.
Een paar maanden geleden was ik een weekje in Amsterdam. Ik bezocht ook de schouwburg, de Kersentuin van Tjechov werd uitgevoerd. De namen van de spelers zeiden me niets. Toch was de voorstelling niet slecht maar deed me de uitvoering, die ik mijn studententijd had gezien met waarschijnlijk Ellen Vogel als Anja, niet vergeten. Zij huppelde als een vogeltje over het toneel niet bereid de donkere wolken waar te nemen die zich samenpakken boven haar familie en boven de kersentuin die eeuwenlang hun eigendom was. De voorstelling was een reprise met een nieuwe bezetting. Ter gelegenheid daarvan werd er na afloop in de foyer wodka met zoute haring geserveerd.
Iedereen speelt ook in het dagelijks leven toneel. Heel sympathiek vind ik mensen die hun leven spelen, zoals Anja, onverbeterlijk optimist met een aanstekelijke luchtigheid en vrolijkheid, terwijl de tragiek constant op de loer ligt.
Heel onsympathiek daarentegen, vind ik mensen die spelen dat ze belangrijk zijn of mooi of altruïstisch, terwijl ze dat niet zijn. Als ze dan ook nog slecht toneelspelen wordt het pijnlijk.
Goed toneelspelen is niet eenvoudig. Probeer eens zonder aanleiding zo aanstekelijk te lachen dat de mensen om je heen mee gaan lachen. Schakel dan om op huilen. Krijg je de omstanders weer mee dan heb je beslist talent.
Johannes Tegendraedt