Mevrouw Tegendraedt had de wens uitgesproken deze zomer de biënnale in Venetië te bezoeken. Dus begaven wij ons in onze comfortabele limousine naar Italië, de strapatsen van het moderne vliegen laat ik aan mij voorbij gaan.
Venetië is autovrij, je moet je auto achterlaten in een autopakhuis dat een eldorado is voor dieven.
Een vriend wist er iets op. Je gaat naar Punta Sabbione dat ligt op de duinenrij schuin tegenover Venetië. Je kunt er met de auto komen, er zijn hotels met ruime parkeerplaatsen. Je loopt naar de aanlegplaats van de pont, die je na een half uur varen afzet bij het San Marco plein, van daar is het 200 meter naar de ingang van de biënnale.
Het klopte allemaal fantastisch. Wat hij er niet bijgezegd had dat er achter die duinen zevenentwintig campings waren, bezocht door Nederlandse, Duitse en Italiaanse gezinnen met kinderen voor wie er ook een vaste kermis, twee waterpretparken en talloze pizzeria’s en bars waren, de laatste dan vooral voor de ouders.
Uiteindelijk hadden we nauwelijks last van lawaai omdat ons hotel wat afzijdig lag. Samen met de campinggasten, die met hun kinderen Venetië gingen zien, voeren we ’s morgens af. Na het aanleggen gingen zij naar links naar het San Marco plein en het Dogenpaleis en wij naar rechts naar de biënnale. Aan het einde van de middag voeren we samen weer terug, de ouders voldaan omdat het Dogenpaleis precies leek op de foto’s in de reisgids, de kinderen moe en dreinerig.
Twee dagen hebben we op de biënnale rondgelopen, soms geboeid soms wat verveeld. Kunst die bestaat uit een filmpje van 10 minuten dat in een donkere ruimte met banken voor de bezoekers eindeloos wordt herhaald hoort eerder op youtube thuis. Dan heb je ook niet het nadeel dat je gemiddeld halverwege de voorstelling binnen komt en eerst de tweede en dan de eerste helft ziet. De bezoekers stemden met hun voeten, de zaaltjes waren meestal leeg.
Een hoogtepunt voor ons was een zaal gevuld met meer dan honderd menselijke figuren op ware grootte gemaakt uit grijze neopreen slang; het was alsof je een ontmoeting had met een groep mensen die tijdelijk aan de hel waren ontsnapt.
Deze biënnale was de vijfenvijftigste, de tentoonstellingen beslaan dus de moderne kunst van ongeveer de hele vorige eeuw. Dat is aangegrepen om wat hoogtepunten uit vroegere tentoonstellingen opnieuw te tonen.
Het einde van de vorige eeuw is de tijd van de conceptionele kunst, het gaat niet om het kunstwerk maar om het idee. Een kunstenaar hoeft geen enkel vak te kennen, vakkennis werkt alleen belemmerend. De uitvoering wordt overgelaten aan vakmensen zoals bronsgieters, smeden, steenhouwers, glasblazers e.d. Ook van kunstgeschiedenis hoef je geen kennis te hebben, Die kennis werkt als ballast en beklemt de fantasie. Kunstenaar wordt je door te zeggen dat je het bent.
Een kunstwerk zou bv kunnen zijn het Rijksmuseum voor de heropening geheel met lakens bekleden, die bij de opening worden afgenomen en opgeslagen in de vorm van een menselijk hart.
Het kunstwerk bestaat dan uit twee teksten. Een wollige tekst, zeer abstracte woordenbrij, waarin wordt uitgelegd waarom dit idee geweldige kunst is. Daarnaast is er een tweede tekst, die aangeeft hoeveel lakens moeten worden gebruikt, hoe groot die lakens moeten zijn en waar de lakens moeten worden opgehangen.
Daarna komt het lastigste deel van het werk, het aan de man brengen van het idee. Vakkennis hoef je inderdaad niet te hebben maar als je vlot van de tongriem bent gesneden en wat mensen kent in het wereldje lukt het misschien.
Er wordt nu weinig moderne kunst verkocht. Kopers zijn overheden en musea, geen particulieren.
Vroeger was dat anders. Mijn oudoom Tegendraedt kocht kleine meesters uit de 16e en 17e eeuw. Hij heeft bij zijn leven met genoegen naar zijn schilderijen gekeken en het vermogen van de familie is met de jaren flink gegroeid.
Johannes Tegendraedt