Ik was in Madrid, in het Prado, een geweldig museum. Dagen kun je er door brengen, je raakt niet uitgekeken. De schilderijen verzameling is fantastisch. De oude meesters uit de lage landen zijn trouwens ook goed vertegenwoordigd, geen wonder als je bedenkt dat we formeel tot 1648, het einde van de tachtigjarige oorlog, een personele unie vormden met Spanje.
In het Prado is het me overkomen, heel gênant. Als hij ervan hoorde zou mijn goede vader Tegendraedt meteen met de wederopstanding beginnen om mij te kunnen tuchtigen.
‘No pisar’ stond er op een bordje tussen twee van de vele zaaltjes in het Prado. Mijn Spaans is niet geweldig, met het stijgen van de leeftijd wordt het inprenten allengs moeizamer. Maar dit woord lijkt erg op een Nederlands woord. Wij spellen wel is waar met een dubbele s, en met en, maar het lijkt toch wel hetzelfde woord.
Ik begrijp het niet helemaal, wie zou er nu op het idee komen zoiets te doen in een museumzaal. Maar mannen met hoge nood doen rare dingen. In Amsterdam verdrinken ieder jaar enkele mannen, die, bij het wild plassen in de grachten na cafébezoek, zo onder de indruk raken van hun spiegelbeeld of zo geboeid raken door het klateren, dat ze in de gracht vallen. Omdat uit de gracht klimmen met een hoogte verschil van een halve meter en zonder houvast niet eenvoudig is moeten sommigen hun avondje stappen met de verdrinkingsdood bekopen.
In het Prado verwijs ik de aankondiging ‘no pisar’ maar naar de onbegrepen stukken en loop verder de volgende zaal in. Er schiet een man met pet op me af, die me wijst op het bordje ‘no pisar’. Maar ik heb helemaal geen aandrang en heb geen plannen in die richting. Om het helemaal duidelijk te maken, maak ik het gebaar met de hand horizontaal boven de voorsluiting van mijn pantalon zoals wild plassende mannen dat doen om passerende dames niet te ontrieven met een ongewenst uitzicht. Daarbij zeg ik enige malen ‘no’ en nu is het volgens mij helemaal duidelijk dat ik niets kwaads in de zin heb. De man met de pet beduidt me daarna vriendelijk hem te volgen. Na een korte tocht door wat smalle gangen, laat hij me voorgaan en sluit plotseling de deur achter me. Ik kijk om me heen, ik sta op straat. Een Tegendraedt is door een man met een pet op straat gezet. Wat een schande. Mijn goede vader zou onmiddellijk zijn pistool trekken en een kogel door zijn hoed schieten. Nee, niet door zijn hoofd, mijn vader had gevoel voor theater.
Gelukkig ontmoet ik even later een neef die een hoge functie heeft in Madrid en uitstekend Spaans spreekt. Hij legt mij uit dat ‘no pisar’ niets met wild plassen te maken heeft, pisar betekent: betreden. Er is echter één complicatie, in plat Spaans betekent het ook ‘je weet wel’ Ook zonder zijn vette knipoog had ik wel begrepen wat hij bedoelde. De familie Tegendraedt spreekt niet over seks, maar we hebben allemaal een fijn gevoel voor nuance en aan een half woord genoeg. Ik begrijp nu ook dat de man met de pet mijn gebarentaal misschien verkeerd heeft opgevat.
Opgelucht, dat het een misverstand betreft, begeef ik mij weer naar de voorkant van het museum en sluit mij aan bij de rij voor het loket waar een mooie jonge vrouw de toegangsbewijzen verkoopt. Op vertoon van mijn paspoort, als bewijs dat ik tot de ouderen gerekend kan worden, krijg ik weer een goedkoop kaartje dat het eerste kaartje, dat is zoek geraakt, kan vervangen.
Opgewekt betreed ik opnieuw het museum. Ik ben wel van plan de zaal van de man met pet te mijden.
Johannes Tegendraedt